Bethelkerk, 24 december 2004 ds Rob van Essen
Wat is nu toch het geheim van
Kerstfeest?
Waarom verlaten mensen in het
donker hun veilige, warme huis om naar overbekende teksten uit een ver verleden
te komen luisteren. En waarom raken die teksten - en de liederen - die gaan
over een volk dat in duisternis wandelt, over herders die in de nacht de wacht
hielden, ons steeds opnieuw? Omdat wij ons erin herkennen wellicht.
Want de laatste stampende
soldatenlaars is nog steeds niet verbrand en we hebben nog nooit een engel
gezien. Door het donker, van je huis naar de kerk lopend, wordt er toch weer
verwachting in je hart geboren.
Vind ik vanavond de vrede
terug van het Kerstfeest van mijn kinderjaren? De
veilige vrede van mijn jonge gezin, toen we nog samen de duisternis buiten en
in onszelf op een afstand konden houden? Het Kerstfeest
van vóórdat de twijfels de zekerheden van het geloof van thuis en school
overwoekerden? Wellicht zijn engelen momenteel juist daarom een hype, omdat ze
staan voor een wereld van geborgenheid.
‘s Avonds als ik slapen ga, volgen mij veertien engelen na.....’
Zal er plaats voor mij zijn
in de herberg vanavond, of blijf ik tussen al die zingende en luisterende
mensen toch een buitenstaander? Voor al die mensen een heel bijzonder
welkom vanavond:
Wees welkom in 't weeshuis voor dwalende schapen,
een welkom aan hen, die geen
zekerheid kent.
een welkom, aan hen die van
angst niet meer slapen,
en welkom aan hen die geen God
zijn gewend.
Wees welkom in 't huis van onzegbare regels,
wees welkom, sta open, eerlijk en
naakt.
Wees welkom mislukten,
verdwaalden en vlegels
wees welkom, en bloei hier en
wordt weer geraakt.
Wees welkom in 't weeshuis voor zwervende zielen,
wees welkom, kom luist'ren en zoek naar je lot,
wees welkom, kom binnen, een
ieder mag knielen
voor één en dezelfde: Een Allemans God.
Wees welkom in 't huis zonder naam zonder tempel
wees daar jezelf zoals 't ooit
was bedoeld,
een welkom in 't allemans huis zonder drempel
Wees welkom in 't huis waar de menselijkheid stoelt.
Het geheim van Kerstfeest: het gaat over het verloren paradijs en over het
licht van de hoop dat niet gedoofd kan worden. Het is het geheim van het leven
zelf, want het wordt belichaamd in een pasgeboren Kind. Kinderen zijn nog heel
dicht bij het paradijs: zij praten met de poes, zien elfjes tussen de bomen en
zijn volstrekt ontwapenend. Een kind leeft nog uit de verwondering en de
verwachting en vertelt aan alle mensen in een volle tram dat het een nieuwe
fiets voor zijn verjaardag krijgt! Kinderen doen een appèl op mensen. Ook de cynische, nurkse mens bezwijkt voor de lach van een baby en
begint brabbeltaal uit te slaan. ‘Ieder kind dat geboren wordt kan de
Messias zijn’, zeggen de Joden.
Niet alleen op Kerst, maar
elke zondag en weekdag leeft de christelijke gemeente uit het geheim dat Paulus
zo prachtig heeft verwoord: ‘Gods genade is openbaar geworden tot redding van
alle mensen.’.
De geboorte van het kind Jezus is de vervulling van dat onsterfelijk verlangen naar licht dat in alle mensen leeft.
Niet voor de duisternis, voor de rampspoed en de kou van de eenzaamheid zijn
mensen geschapen. Als ‘kinderen van God’ zijn ze bedoeld: in rijkdom of
armoede, liefdevolle handen die je opvangen en warm aankleden. Mensen op kraambezoek - of ze nu uit
het Oosten komen of van twee huizen ver - die cadeautjes meebrengen. Ouders die
je behoeden voor de schaduwen van de dood.
Wonderlijk, juist dit Kind
dat zo ongelegen ter wereld komt en vanaf het begin bedreigd wordt, toont ons
wie wij zijn en wie God is!
God is mens geworden: Hij
werd als wij. Even zwak en kwetsbaar en afhankelijk van anderen om te ontdekken
wie Hij werkelijk is. Hij is een koningskind, hoorden
we bij de profeet Jesaja. Maar is niet ieder kind een koningskind, herinnert
niet ieder kind ons eraan dat het leven werkelijk een Godsgeschenk is? Dat het
er uiteindelijk niet om gaat het leven naar je hand te
zetten en geluk af te dwingen, maar er voor te waken dat de verwondering blijft
dat je er zijn mag! Het Kind toont wie wij zijn. Mensen die door de woestijn en
het water trekken, die woorden kunnen spreken die genezen en anderen met hun
aanraking mogen troosten.
En zo toont Hij tegelijk wie God is!
Want in dit Kind, in deze
Mens, is Gods genade openbaar geworden tot redding van alle mensen!
En waarin bestaat die redding
dan? Dat alle mensen naar de hemel gaan? Ik hoop het van harte. Maar daarover
heeft Paulus het niet. Hij heeft het allereerst over redding (heil) hier en nu.
Over herstelde menselijke verhoudingen.
Want Gods genade -
levensruimte! - voedt ons op (NBG51)! Goddelijke pedagogie: het Kind voedt
óns op! Het is een ontwapenend kind. In de ogen van dit kind kunnen we toch
niet goddeloos, normloos en wetteloos, door het leven gaan. In de ogen van dit
Kind, deze man van Smarten, hebben we geen verweer. Dit Kind vraagt ons ook of
we ruimte willen maken voor de toekomst: voor de kinderen van onze kinderen.
Keer je af van wereldse verlangens: laat je niet gek maken door de commercie.
Ook wie niet de laatste mode volgt, loopt er warmpjes bij.
Het Kind leert ons
rechtvaardig en vroom leven: die twee horen samen. Wie kan er een kind nu
onrecht doen! En als er zijn die oog hebben voor het
verschil tussen wat we met de mond belijden en in onze daden doen, dan zijn het
onze kinderen wel. Vanavond in deze Kerstnacht dienst
zegt God met grote klem tot ons: kinderen zijn jullie redding.
Door hen leer je ook wat
genade is, want de lach van een kind is niet te koop.
Wat is toch het geheim van Kerstfeest?
Het onuitroeibare vermoeden
dat het leven ten diepste één grote genade is. Dat alles wat waardevol is
weerloos is (Lucebert). Je komt daarom niet bij het
geheim van Kerstmis door te zoeken naar het verloren paradijs van je jeugd of
verloren geloofstradities.
Maar datgene
wat daarin ‘genade’ was, wat je zomaar ten deel viel als een bries van geluk,
dat dient zich ook nu nog aan. Waar we ons gewonnen geven aan de goddelijke pedagogiek
en ons laten aanspreken door wat klein en zwak is.
Goede genade... het was
vroeger een uitroep van verwondering.
Er is nog steeds alle
aanleiding voor, want Gods genade waagt het met ons. Komt als een Kind om
onderdak vragen in deze wereld. En waar Gods menselijkheid en glorie in dit
kind worden herkend, knielen koningen en bewijzen hem eer. Hoe koninklijk wij mensen
zijn blijkt niet in wat we mee brengen, maar lezen we in de ogen van Hem die
ons aanneemt zoals we zijn.
Lezingen:Jesaja 8:23 - 9:7,